Willem van den Berg groeit op in Den Haag, waar hij tot 1938 verblijft. Hij krijgt les van zijn
vader Anton van den Berg, een glazenier en glasschilder. Ook krijgt hij les op
de Rijksacademie voor Beeldende kunsten te Amsterdam, onder anderen van Willem
van Konijnenburg. In 1938 verhuist Van den Berg naar Amsterdam, waar hij
hoogleraar wordt aan de Rijksacademie, een functie die hij tot 1953 bekleedt.
Van den Berg schildert het liefst het boerenleven: zaaiers
en ploegers met eigenaardige, markante koppen in vaak wonderlijke composities.
Naast Nederland is ook het Italiaanse, Franse en Oostenrijkse boerenleven
favoriet. Tijdens de vele reizen die hij naar deze landen aflegt, ontstaan veel
van zijn werken.